Nardus samenwerkende uitvaartorganisaties heeft op 22 september gehoord dat “het noaberschap in de lokale uitvaart” is geplaatst op de Nationale Inventaris Immaterieel Cultureel Erfgoed in Nederland. Op zaterdag 26 november vindt de algemene vergadering van Nardus plaats en wordt de bijbehorende certificaat officieel uitgereikt aan het bestuur door mevrouw Strouken, directeur Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed Nederland.
Noaberschap is een specifieke traditie die zijn oorsprong in de agrarische samenleving in grote delen van Nederland heeft. Noaberschap kan het best vertaald worden als ‘burenhulp’ of ‘bijstand’ (G.J. Hospers & M. van Lochem in 2002 in het artikel “De Twentse samenwerkingsparadox”). Binnen deze traditie waren buren van oudsher met elkaar verbonden in rollen als noodnoabers en gewone noabers. Een uitgebreid stelsel van ongeschreven regels gaf vrij precies aan voor wie in welke situatie welke hulp aan wie moest verlenen. Op momenten dat hulp nodig was, bijvoorbeeld bij een geboorte of overlijden, kon er dus altijd op de buren worden gerekend, waardoor de traditie de functie had van wat nu een natura-verzekering zouden noemen. Er kwam echter in die jaren geen vergoeding of geld aan te pas.
Het regelen van begrafenissen was dus een taak van een dorpsgemeenschap. Wanneer iemand overleed was het de gewoonte om onmiddellijk de naaste buren daarvan in kennis te stellen, al was het midden in de nacht. Gebruikelijk was dat de vijf buren aan weerszijden van het sterfhuis naoberplichtig waren. Deze buren hadden tot taak alles te regelen wat in verband met het sterfgeval nodig was. Het was niet van belang in welke verhouding de naobers tot de overledene stonden of tot welk kerkgenootschap zij hoorden, naaste familie had op dat moment geen plichten.
Al het werk rondom een uitvaart werd door de noabers gedaan. Iemand uit de buurt deed aangifte van het overlijden op het gemeentehuis. Anderen zorgen voor het wassen en in de kist leggen van de overledene. De kist werd door de plaatselijke timmerman gemaakt. De aanzegger ging langs de huizen om namens de familie te vertellen dat die persoon was overleden. Op de begraafplaats werden voorbereidingen getroffen om een graf te graven. Dit gebeurde met de hand. Rijke mensen konden een graf kopen, arme mensen kregen een plek aangewezen. De kist werd op een gewone boerenwagen naar de begraafplaats gebracht, maar rijke mensen huurden in lijkkoets in. Bij de begraafplaats werd de kist door de dragers (dit waren de buren) op een baar naar het graf gebracht. De grafdelver had hierbij de leiding. Dit ging niet regelrecht naar het graf. Op bepaalde plaatsen werd er drie keer met de zon mee om de dodenakker gelopen, later ging men drie hoeken om alvorens de gestorvene te begraven. Het heette: Eén keer voor de Vader, één keer voor de Zoon en één keer voor de Heilige Geest.”
Na afloop bleef men nog even bijeen. Dit gebeurde op de begraafplaats of in een daarvoor geschikte ruimte.
Het graf werd gedicht en er werd een zogenaamd grafrek of dodenhuisje op geplaatst. Daarover werd een kleed gelegd gedurende de periode van rouw. Men noemde dat het “afdekken” van het graf. Deze beschrijving vond plaats in het noorden van het land. In andere delen van het land ging het op nagenoeg dezelfde wijze.
Dit gebruik is veelal meer dan 100 jaar geleden begonnen en gebeurt nog steeds. De vereniging heeft dragers die beschikbaar zijn, wanneer er geen naaste buren zijn of familie die de kist kunnen/willen dragen.
Kleding voor de dragers wordt beschikbaar gesteld door de vereniging. Soms treedt een bestuurder op als eerste aanspreekpunt voor de nabestaanden. Vroeger ging de bode door het dorp en meldde dat iemand was overleden en wanneer deze werd begraven. Later werd een rouwkaart verzonden en een advertentie in de plaatselijke krant. Tegenwoordig wordt nog wel een rouwkaart verzonden, advertenties worden minder, maar social media doet haar intrede. Bijvoorbeeld condoleren kan digitaal.
Om “het noaberschap in de lokale uitvaart” levensvatbaar te houden heeft Nardus een aantal toezeggingen gedaan waar zij de komende twee jaar, samen met de uitvaartverenigingen, aan gaan werken.
De verenigingen kunnen open dagen organiseren. Zo kunnen zij aan de inwoners van het dorp laten zien wat de uitvaartvereniging te bieden heeft. De uitvaartvereniging is vaak de grootste vereniging in een dorp, maar treedt weinig voor het voetlicht.
We gaan besturen enthousiast maken om via facebook/twitter de uitvaartvereniging onder de aandacht te brengen voor een breder publiek.
We gaan acties ontwikkelen om jonge bestuursleden en vrijwilligers binnen te halen, waardoor de verenigingen kunnen blijven functioneren en niet worden overgenomen door grote partijen.
We zullen de Overheid blijven overtuigen van de meerwaarde van het noaberschap. Nardus blijft de wet- en regelgeving op de voet volgen. Deze moet hanteerbeer en werkzaam blijven.
Het verkrijgen van het predicaat “immaterieel cultureel erfgoed” is een hart onder de riem voor de vele bestuurders en vrijwilligers van uitvaartverenigingen die zich inspannen voor het noaberschap.